Eind oktober hebben Jeannet van Doorn en ik deelgenomen aan een consultatie van alle modaliteiten voor het rapport over het ambt dat uiteindelijk ‘Geroepen en gezonden’ is gaan heten. Op dit blog wil ik iets vertellen over dit gesprek en over onze gedachten over het rapport. 

Het gesprek werd voornamelijk gevoerd met Leo Koffeman, de voorzitter van de commissie over het ambt, met vertegenwoordigers van andere modaliteiten en leden van het moderamen.

Aanleiding
Directe aanleiding voor het in het leven roepen van de commissie voor het ambt was de discussie rond het rapport ‘Mozaïek van kerkplekken’ (2019). In dat rapport werd voorgesteld om pioniersplekken de mogelijkheid te geven om door te groeien tot ‘kerngemeentes’ met maar enkele ambtsdragers in de kerkenraad. Eén van hen zou een nieuw soort predikant moeten worden. Een tweejarige parttime-opleiding op HBO-niveau, met een studiebelasting van één dag in de week zou daarvoor voldoende zijn. Op Goed Gerucht heeft zich indertijd uitgesproken tegen dat rapport. ‘In dit rapport wordt gekozen voor een functionele invulling van het ambt. Dit gaat voorbij aan het wezenlijke van het ambt en haar eigen intellectuele, morele en geïnspireerde karakter. Wij vinden dat het predikantsambt een hoogwaardige opleiding behoeft, – zoals het dat in de Protestantse traditie ook altijd heeft gehad – juist om dat specifieke karakter van het ambt te waarborgen’.  Op Goed Gerucht stelde voor om eerst over het ambt van predikant te spreken voordat we als kerk nieuwe soorten voorgangers en predikanten zouden creëren. Die kritiek van ons werd breed gedeeld. Het leidde er toe dat de synode weliswaar akkoord ging met de ‘kerngemeentes’. Maar voordat ze een besluit zou nemen om een nieuw soort predikantschap met andere opleidingseisen in te stellen, wilde de synode eerst een nieuw rapport over het ambt van predikant.

HBO-traject
Tijdens ons gesprek in oktober lag dat nieuwe rapport er nog niet. Sterker: juist het theologische gedeelte over het ambt ontbrak. Wel kregen we een concept te zien van de uitwerking van het rapport. Het concept-rapport en ook het uiteindelijke rapport stelt voor om een verdeling aan te brengen in gemeentes. In een kleine (streek)gemeente die met anderen samenwerkt of in een wijkgemeente waar een andere predikant met academische opleiding actief is kan een predikant met een HBO-opleiding en een aanvullende (nog te ontwikkelen) eenjarige master worden benoemd. In het uiteindelijke rapport ontbreekt gelukkig het voorstel om een verkorte HBO-opleiding voor ‘kerngemeentes’ in het leven te roepen. 

In het gesprek hebben Jeannet van Doorn en ik aangegeven geen tegenstander te zijn van predikanten met een (aangevulde) HBO-opleiding in een aantal situaties. We hebben daarbij vooral zitten denken aan dorpen in het noorden en het oosten van het land, waar het contextueel en gelovig aansluiten op de situatie belangrijker is dan kennis van de grondtalen. In de brief die OGG in 2019 schreef over het rapport ‘Mozaïek van kerkplekken’ bleef onze stellingname op dit punt wat in het midden. Nu hebben we wel ingestemd met een predikant met een (aangevulde) HBO-opleiding. Voor zover ik de geschiedenis van OGG kan overzien is dat een duidelijk accentverschil.

Marktdynamiek
Het lastige van het aanwijzen van gemeentes die een predikant met HBO-vooropleiding kan beroepen is, dat er een marktdynamiek in de kerk ontstaat. Het is aantrekkelijk voor gemeentes die niet zo zwaar tillen aan een academisch gevormde predikant om een ‘HBO-gemeente’ te worden, want je krijgt meer predikant voor minder geld. In dit voorstel zou je in zo’n gemeente zelfs ook een predikant met een WO-opleiding kunnen beroepen, voor een HBO-traktement. Dat is een verkapte loonsverlaging. We hebben dit duidelijk naar voren gebracht in de consultatie. In het uiteindelijke voorstel ligt er wel iets meer nadruk op de zorgvuldigheid bij het aanwijzen/toekennen van een gemeente met een HBO-profiel – het moderamen van de classis beslist daarover – maar het gevaar van marktdynamiek blijft levensgroot. De synode zal daar echt iets aan moeten doen.

Samenwerken

In het rapport wordt ook gesteld dat predikanten meer moeten samenwerken. Er
wordt daarbij net gedaan alsof niet willen of kunnen samenwerken een wat
merkwaardige, storende eigenschap van (oudere) predikanten is. Nu kent iedereen wel een collega die het liefst zijn eigen winkeltje runt en samenwerking blokkeert. Maar de oorzaak van de inderdaad soms moeizame samenwerking tussen predikanten ligt niet in de eerste plaats bij predikanten, maar bij de gemeentes. Gemeentes willen zelf zelfstandig blijven, concurreren met de aangrenzende wijk om de slinkende aantallen zielen juist in hun geweldige gemeente binnen te krijgen en verwachten vervolgens van hun predikant dat die harmonieus met zijn collega samenwerkt. Dat lukt uiteraard niet.

Hier wreekt zich een wat algemener tekort van ‘Geroepen en gezonden’. Er wordt onvoldoende naar de problemen van de huidige predikanten gekeken. In juni 2020 zijn met zo’n 100 predikanten in kleine groepjes per classis gesprekken gevoerd over hun predikantswerk onder de titel ‘vitale roeping’. Het verslag van die gesprekken schetst weliswaar wel een erg somber beeld, het neemt niet weg dat deze predikanten een aantal heel reële problemen hebben besproken: lastige samenwerking met de kerkenraad, gebrek aan ambtsopvatting bij de kerkenraad, nieuwe eisen aan de predikant met het oog op veranderingen in de samenleving, de invloed van de huizenmarkt op het beroepingswerk etc. In de uiteindelijke versie van het rapport staat  ook een theologisch gedeelte van het ambt. In mijn ogen is dat een goede, oecumenische visie op het ambt. Maar het is jammer dat het gevraagde rapport over het ambt van predikant zo weinig gaat over de problemen van het predikantschap.

Predikantentekort
Begin juni zal dit rapport besproken worden op de synode. Ook zal op de synode een prognose van het aantal toekomstige predikantsplaatsen en het aantal toekomstige predikanten worden gepresenteerd. Ongetwijfeld zal in die prognose staan dat er een tekort aan predikanten komt. Het toekomstige predikantentekort is een reëel probleem. Er gaan veel predikanten met emeritaat en minder dan de helft wordt vervangen door jonge aanwas. Maar het verwachte predikantentekort is wel een apart probleem, dat apart besproken moet worden. Wat zijn er de oorzaken van? Wat kunnen we doen om de uitval onder jonge predikanten te voorkomen? Wat zijn de reële problemen waar predikanten tegenaan lopen in hun werk, zodat ze in de knel komen? Moeten we niet veel meer werven en bidden om voorgangers, bijvoorbeeld door middel van een ‘Roepingenzondag’? Moet het traktement van jonge predikanten misschien omhoog? Moeten we het predikantentekort misschien niet aanvaarden als een kruis dat de kerk in deze tijd moet dragen? Allemaal vragen die aparte doordenking vragen. De prognose moet niet als massageolie op de synodezitting landen om dit rapport er maar in zijn geheel doorheen te krijgen ‘want er dreigt een tekort’. Daar gaat het rapport niet over.

Al onze kritiek neemt niet weg dat er hard en creatief nagedacht is in de commissie die het rapport schreef. Met name het theologische gedeelte uit het uiteindelijke rapport is een (oecumenische) stap voorwaarts. Je kan niet eenvoudig voor of tegen het rapport zijn. Ik kan alleen wensen dat de synode het goed, kritisch en met wijsheid bespreekt.

Coen Wessel

Een meer persoonlijke reactie met een tegenvoorstel schreef ik voor ‘In de Waagschaal’ en is hier te vinden: ‘Geroepen en gezonden’, predikanten voor de 21e eeuw – coen_wessel — LiveJournal