In het visiedocument Van U is de toekomst wordt gesteld dat een missionaire kerk twee altaren heeft, één in de kerk en één in de wereld. Het is een pleidooi om ons als kerk niet terug te trekken op eigen erf en net zo vaak en intensief aanwezig te zijn in de wereld als in de kerk en ook om die beiden op elkaar te betrekken.

We hadden als Op Goed Gerucht een gesprek over deze nota met het moderamen en vroegen hoe dit pleidooi voor twee altaren in deze nota terecht gekomen is. Een pionier uit Den Haag was naar de verwoeste stad Aleppo in Syrië geweest. Hij had daar een oosters-orthodoxe priester gesproken en hem gevraagd of die nu zijn kerk ging herbouwen. “Nee”, had de priester gezegd en met een wijds handgebaar de omgeving aangeduid die helemaal in puin lag. Hier is mijn altaar.” Hij ging eerst de stad helpen herbouwen en daarna pas zijn kerk. De priester vertelde dat hij twee altaren had, één in de kerk en één in de stad. De herbouw van de stad ging voor. We hebben geen altaren als protestanten. Het is dan ook niet persé letterlijk bedoeld. Het gaat om de dynamische wisselwerking tussen toewijding aan God en toewijding aan de ander in het concrete dagelijkse leven.

Het beeld van de twee altaren komt uit de vroege kerk. In de nota wordt verwezen naar Johannes Chrysostomus: ‘Eén altaar in de kerk en één ‘te midden van de armen, van hen die lijden en in nood verkeren’. Ik heb dit citaat niet kunnen vinden, wel een preek waarin Chrysostomus stelt dat hij zorg voor de armen belangrijker vindt dan de aankleding van het altaar en veel uitspraken waarin Christus zelf vereenzelvigd wordt met de armen die zorg nodig hebben.

Na het gesprek met het moderamen over de nota vroeg ik me mijmerend op weg naar de supermarkt af waar mijn tweede altaar zou staan. Ik schrok me rot. Er kwam meteen een beeld in mijn hoofd. In mijn verbeelding zag ik mijn altaar staan tussen de complottheorieën. Midden in die hele gekke enge wereld, waar men zegt dat Covid-19 niet bestaat, waar de deugdelijkheid van de PCR tests in twijfel getrokken wordt, hydroxychloroquine alsmaar weer wordt gepromoot en waarin de levens van ouderen en chronisch zieken minder waard zijn dan die van jongeren en gezonde mensen. Ik werd prompt misselijk. Heel misselijk. Maar kon er niet meer achter weg. Op die plek stond mijn altaar, en ik dus ook. In mijn omgeving van nieuwe spirituelen, waar ik bij hoor en ook als theoloog aanwezig ben, komt complotdenken voor. Er zijn veel coronasceptici en mensen die sociaal darwinistisch gedachtengoed aanhangen. Ik heb hartelijke vriendinnen die niet geloven in de ernst van het virus. Dit is de omgeving van waaruit het beeld van mijn altaar tussen de complottheorieën op kon komen. Ik ben verbonden met mensen die zo denken.  

Ik heb me deze zomer verdiept in de actiegroep Viruswaarheid en Vrouwen voor vrijheid, die tegen de coronamaatregelen zijn. Ik kon niet kon begrijpen dat mij zo vertrouwde mensen dit gedachtengoed aanhingen, ik schaamde me dat ik erbij hoorde. Ik heb de Raad van Kerken aangespoord om zich uit te spreken tegen sociaal darwinisme. Om dialoog te bevorderen heb ik tips gemaakt voor lezers van mijn nieuwsbrief, hoe om te gaan met mensen die er heel anders in staan dan zij zelf.

In het citaat van Chrysostomus staat het tweede altaar tussen de armen en de mensen die lijden. Dat is een respectabele plek voor een altaar waar het lijdende lichaam van Christus als brood gedeeld wordt. Het altaar staat dus niet tussen de rijken, afpersers of leugenaars, de antisemieten en racisten of egoïsten. Mijn altaar staat dus niet op een respectabele plek. Ik wilde er het liefst weglopen.

Dit blog cirkelt om de vraag, hoe mijn altaar en ik daar kunnen blijven staan. Ik begin met een verkenning van dynamische verbindingen tussen de polen van kerk en wereld, tussen binnen en buiten. Dan ga ik na of de eerdere altaren die ik heb neergezet buiten de kerk, me helpen om het uit te houden tussen de complottheorieën. Tot slot probeer ik een antwoord te vinden met behulp van de Nouvelle Théologie, een katholieke stroming die in de dertiger jaren begon en grote invloed had op het Tweede Vaticaans Concillie. Ik onderneem deze poging als bijdrage in de ontwikkeling van een ruimzinnige missiologie. Ruimzinnig theologen staan open voor invloeden uit de cultuur en verbinden zich daar mee. Dat roept de vraag op welke manier je die verbinding maakt, welk theologisch denkkader je hiervoor nodig hebt.

Dynamische verbindingen tussen binnen en buiten

Een dynamische verbinding tussen twee polen, binnen en buiten, waar in de nota een pleidooi voor gevoerd wordt, herken ik bij de kloosterzusters Dienaressen van de Heilige Geest van de Altijddurende Aanbidding. Hun vroegere klooster was wat nu het Kontakt der Kontinenten is, in Soesterberg. Op die plek werden de teamtrainingen voor pioniers gehouden tot de coronacrisis uitbrak. Waar nu in de kapel een beamerscherm staat, zaten vroeger dag en nacht zusters te bidden bij de monstrans die daar uitgestald was. Deze zusters verkeerden contemplatief in ‘wereld van de God’. Zij baden voor de broeders en zusters in de missielanden, die sociaal werk deden, in het onderwijs actief waren en in de catechese. De gedachte was, dat zonder hun gebed binnen, de missie buiten niet succesvol zou zijn.

Ook in andersoortige spiritualiteit hebben rituelen en ceremonies soortgelijke dynamische wisselwerkingen. Bijvoorbeeld in een visionquest. Tijdens een visionquest verblijven de deelnemers, questers, een aantal dagen en nachten vastend op een eenzame plaats in de natuur. In het huis van waaruit de quest georganiseerd wordt staat een altaar met daarop een kaars of lantaarn en representanten van de questers, verbeeldingen die zijzelf van te voren gemaakt hebben. Daar wordt dag en nacht bij gewaakt en gebeden door de begeleiders. In de afstemming op de representanten op het altaar ontstaat er een innerlijk beeld van hoe het de questers buiten vergaat. De gebeden zijn voor hun welzijn. Ook in zweethutceremonies is wisselwerking tussen twee plekken die dynamisch verbonden zijn. De motor van de zweethutceremonie is het vuur buiten de hut. Het vuur wordt onderhouden door de vuurhoedsters. Zij voelen aan hoe heet het vuur moet zijn, offeren aan het vuur en brengen de hete stenen in de hut. Binnen in de hut zit de watergietster die de ceremonie leidt. Hoe beter het contact tussen vuurhoedsters en de watergietster, hoe passender de temperatuur van het vuur en hoe bevredigender en dieper de innerlijke processen van de deelnemers.

In al deze voorbeelden is er sprake van een wisselwerking tussen twee polen: een centrum van gebed, aanbidding en toewijding, dat onmisbaar is voor het welslagen van de onderneming die elders plaatsvindt. In die wisselwerking is de pool die meest verbonden is met het heilige, het centrum. De andere pool is de periferie, daar zitten de ontvangers van heil. De plekken zijn dynamisch verbonden, maar de altaren en plekken zijn niet gelijkwaardig. Zo ook in de visienota. Daar wordt een wisselwerking tussen beide polen bepleit, maar hoe dit wisselwerking kan zijn wordt bepaald door het centrum. Jezus laat zich vinden in het concrete leven, maar wie Jezus is en wat hij doet wordt gedefinieerd door de kerk.  

Altaren neerzetten

Twee keer eerder heb ik altaren neergezet op plaatsen buiten de kerk, met een bepaalde bedoeling. In de bossen rond Assisi in Italië waar Franciscus rond heeft gezworven, maakten we tijdens een groepsreis altaartjes in het bos, bij een beekje of een grote steen. We maakten kruisen van kleine takjes, legden bloemetjes neer, en zongen het altaar wakker met een lied. Het maakte ons dankbaar voor schepping, in navolging van Franciscus. Helpt dit altaar mij nu, om niet te weg te lopen bij het altaar tussen de complotdenkers? Het altaar bevestigde de schoonheid en vriendelijkheid van die plek. Heel anders dan een altaar dat tussen complottheorieën staat, tussen vuile aantijgingen en onwaarheden. Een altaar met de functie schoonheid van schepping te benadrukken en dankbaarheid oproept is niet behulpzaam.

In oktober 2019 deden we met een kleine christelijke klimaatgroep mee met  Extinction Rebellion aan het blokkeren van de Museumbrug in Amsterdam, een grote actie waar duizend betogers verwacht werden, die meerdere dagen zou duren. Ik heb van te voren een houten kruis van takken aan de brug vastgemaakt, een make-shift altaar, als ontmoetingsplaats, focuspunt en plek om waxinelichtjes aan te steken. Alleen al het bevestigen van dat houten kruis op die smalle stoep terwijl achter me een eindeloze stroom van toeristen langs trokken was een vervreemdende ervaring, wat me herinnerde hoezeer dit kruis op deze plek niet paste. Toen het eenmaal stond viel het kleine houten kruis van takken volstrekt uit de toon tussen de glanzend groen geverfde spijlen van de brug waar kleurige geraniums aanhingen. Iedereen keek erover heen.

Het make-shift altaar op de brug was een poging om een eigen plek in te nemen tussen de niet-religieuze actievoerders en de andere aanwezige religies. De boeddhisten zouden voor iedereen de ochtendmeditaties verzorgen. De sjamanen en neo-paganisten wilden een cirkelvormig altaar maken op de grond, met betekenisvolle voorwerpen erop: een sacred space. Het was expres een klein kruis, dat vastgemaakt aan de brugleuning, weinig ruimte innam. Een extra altaar, naast de sacred space in het midden van de brug, zou seculiere actievoerders irriteren, was ons vermoeden. We hadden van te voren commentaar gehad op onze geplande getijdegebeden tijdens de bezetting, dus we verwachtten niet veel tolerantie voor een christelijke inbreng.

De brug kreeg voor mij door het kruis een andere betekenis. Het kruis leek te waken, hoe klein het ook was. Het strekte de licht gebogen armen beschermend uit over de brug, over de actievoerders, de politiemensen en de dingen die te gebeuren stonden. Door het kruis was de brug naar mijn idee een offerplaats geworden. Het kruis was een symbolische en letterlijke markering van de spirituele plek van waaruit we actie voerden in de beweging, namelijk vanuit het kruis, in navolging van Christus, als een offer. Onze door de politie weggesleepte lichamen waren de offers.

Ook dit altaar biedt mij niet voldoende om tussen de complotdenkers en Covidsceptici te blijven staan. Het kruis als vreemd element dat niet begrepen wordt en over het hoofd wordt gezien, de brug als offerplaats, het kruis als voorbeeld en inspiratie, als breekijzer binnen een beweging, daar heb ik niks aan. En wat heeft een offer voor zin tussen de complotdenkers, voor wie breng ik dat dan?  

De Nouvelle Théologie

Nu richt ik me voor een antwoord op de Nouvelle Théologie, een katholieke theologische stroming die voor de tweede wereldoorlog begon en leidde tot het tweede Vaticaans Concilie en daar grote invloed had. Theologen die tot deze stroming behoorden zijn Henri de Lubac, Hans Urs von Balthasar, Marie-Dominique Chenu en Jean Daniélou. 

In 1946 publiceerde Danièlou een programmatisch artikel met thema’s die later uitgewerkt zouden worden. Daarin bekritiseerde hij zowel het katholieke modernisme als de scholastieke en neothomistische theologie. De katholieke modernisten wilden geloof en wetenschap  combineren, en waren volgens Daniélou op een dood spoor gekomen. God was een te kennen object geworden in een horizontale wereld, de transcendentie was verdwenen. God moest voor Danièlou en de andere theologen uit deze stroming ‘Subject’ zijn en transcendent. Hij bekritiseerde ook de neothomistische theologie. Thomistische theologie was al vanaf de dertiende eeuw dominant was en werd weer vooruitgeschoven door de kerkleiding om de invloed van de modernisten tegen te gaan. Neothomisten maakten een strikte scheiding tussen deze wereld en de bovennatuurlijke wereld. Geloof werd belichaamd in een ‘stille onveranderlijke wereld’, statisch en meta-historisch, zonder ruimte voor historiciteit, voor bijbel of exegese, al helemaal niet van het Oude Testament. Neothomisten verwierpen het kantiaanse kennende subject. De Nouvelle Théologie erkende dat juist wel. Ze wilden de bovenwereld en de natuurlijke wereld verbinden, en die laten kennen en ervaren door het vrije subject, zodat die toegang en deel had aan het mysterie. Geloof zou ervaren worden worden, minder intellectueel zijn en op die manier tot redding kunnen dienen in de levens van mensen.

De Nouvelle Théologie stond een sacramentele ontologie voor, waarbij de zichtbare wereld verbonden is met de verborgen, onzichtbare werkelijkheid van God. De zichtbare en verborgen werkelijkheid lopen in elkaar over en worden van elkaar doordrongen. Dit is dezelfde dynamiek, tussen twee polen, zoals die ik hierboven beschreef: tussen kerk en wereld, tussen de goddelijke wereld van de slotzusters en de missie, tussen vuur en zweethut, tussen het altaar met verbeeldingen van questers, en zijzelf op hun questplekken. De pool die het dichtst bij het heilige was, was steeds de belangrijkste. De Nouvelle theologen dachten verschillend over de verhouding tussen de polen van natuur en bovennatuur en welke het belangrijkste was. De Lubac en Bouillard legden het primaat bij de bovennatuur. Bij hen is de natuur is een uitdrukking van de bovennatuur. Balthasar en Chenu legden de nadruk op de menswording van God, die zich daarmee diepgaand verenigt met onze wereld. Dit houdt een grote waardering voor de schepping in. Bij hen ligt het primaat dus bij de natuur. Welke pool voor mij het belangrijkste is, weet ik nog niet. Maar dat er een verbinding is, tussen God en de wereld en dat die elkaar beïnvloeden, vind ik een groot goed. Het geeft ons handelen zin.

Daniélou ontwikkelde vanuit deze verbinding van natuur en bovennatuur een sacramentele theologie. Die hield een doorlopende heilsgeschiedenis in. Deze heilsgeschiedenis is dezelfde als de seculiere geschiedenis en loopt uit op de wederkomst van Christus. Wij nu nemen deel aan deze heilsgeschiedenis. Dit steunt mij om bij mijn altaar te blijven staan. Op deze manier heb ik nooit naar de geschiedenis gekeken. Ik keek vooral naar het ‘hier en nu’. Tot nog toe dacht ik: “Het evangelie is in conflict met complotdenken. Ik hoor daar niet zijn.” Een altaar in het bos in Assisi, waarmee dankbaarheid voor de schepping en de schoonheid van de plek benadrukt wordt, is niet in conflict met het evangelie, maar dit altaar wel. Maar nu denk ik: “Ik wordt omgeven door God, ik maak deel uit van een keten, die uitloopt uit op het koninkrijk van God.” Op die manier staar ik me niet blind op het heden en op de mensen waar ik tussen sta. Het zet mijn handelen in de wereld in een veel breder perspectief, ik richt me op het heil, in dienst waarvan mijn doen en laten staat.

Het altaar in de Nouvelle Théologie

De Nouvelle theologen ontwikkelden en legitimeerden hun theologie aan de hand van de kerkvaders. De kerkvaders sloten aan bij de bijbelse bronnen. Hen zagen ze als de meest oorspronkelijke getuigen. Ze noemden dit ressourcement, herbronning. In zijn boek Bijbel en Liturgie uit 1956 laat Danièlou zien hoe voor de Kerkvaders Oude en Nieuwe Testament in elkaar grepen en inhoud gaven aan de kerkelijke sacramenten. Ze zijn, zo zegt hij, een voortzetting van de Magnalia Dei uit de geschiedenis van Israël en het leven van Jezus. Aandacht voor het Oude Testament was helemaal nieuw.

Het altaar komt ter sprake in Bijbel en liturgie als de eucharistie behandeld wordt. De kerkvaders hebben het over een stenen of houten tafel, die geconsecreerd wordt met gewijde olie. Maar het ware altaar is Jezus zelf, daar gaat het om. Volgens kerkvader Ambrosius is het altaar een beeld van het lichaam van Christus. Cyrillus van Alexandrië citeert Origenes en breidt het uit: Christus zelf is altaar, offergave en priester tegelijk. Deze gedachte is niet nieuw voor mij. Het kruis op de Museumbrug was een eucharistisch altaar. Het offer van Jezus was inspiratie voor het offer dat wijzelf brachten. Maar dat altaar was uitsluitend door offer en lijden getekend. In de Nouvelle Théologie is in het sacrament van de eucharistie het hele paasmysterie vervat: kruisiging en opstanding, hemelvaart, verheerlijking en wederkomst. Wanneer ik mijzelf en mijn altaar te midden van de Covidontkenners op die manier bezie, krijgt het een doel en kader. Ik plaats mijn handelen in het licht van de komende herschepping.      

Ook het verleden heeft een plaats, en de bevrijding en hulp die eerder ervaren is. De betekenis van de eucharistie moet volgens Danièlou, in de kielzog van de kerkvaders, begrepen worden door de  gebeurtenissen in het Oude Testament: de priester Melchisedek, de gaven van het manna, het water uit het rots en de messiaanse maaltijden. Elk van deze gebeurtenis geeft inhoud. Zo toont het manna en het water uit de rots de hulp van God waar we afhankelijk van zijn. De messiaanse maaltijden zijn een belofte van het koninkrijk van God. Ook dit is verrijkend. Ik bouw verder op wat vroeger als voeding en heil is ervaren.     

Daniélou ziet de eucharistie als hemelliturgie. Hij haalt Theodorus van Mopsuestia  aan, die zegt dat we onszelf moeten beschouwen als in de hemel wanneer we aan de eucharistie deelnemen. In de eucharistie komt het zichtbare en onzichtbare, natuur en bovennatuur samen. De diakenen die het altaar klaarmaken zijn een beeld van de engelen, dienstbaar aan de wereld. Die engelen zijn onzichtbaar, maar werkelijk tegenwoordig. Bij de kerkvaders is ‘een beeld van’ ook altijd tegelijkertijd een tegenwoordigheid van het onzichtbare mysterie. Ook deze gedachten over de eucharistie zijn een steun voor mij. Ik vier geen letterlijke eucharistie bij mijn altaar tussen de Covidontkenners, maar de gedachte dat mijn daden daar, hoe onvolmaakt ook, deelnemen aan een hemelse liturgie steunt me. Dat ik omringd ben door engelen, ook. Ik ben niet alleen.

Al met al helpt de Nouvelle Théologie mij om niet weg te lopen tussen de Covidsceptici en komplotdenkers. Als ik achteruit kijk, de geschiedenis in, dan is er een voortgaande lijn van redding die ervaren is, in het Oude en Nieuwe testament. Ik bouw daar op voort. Als ik vooruit kijk, dan is er de verwachting van het Koninkrijk. Als ik naar boven kijk, dan is de hemel open, verweven met ons leven in het hier en nu, alsof engelen op een ladder omhoog en naar beneden gaan. De geschiedenis wordt als het ware op drie manieren opengemaakt, naar het verleden, naar de toekomst en naar de hemel. Dit alles geeft mijn handelen zin en perspectief. Het geeft mij als ruimzinnig theoloog het denkkader om me te verbinden met mijn context. Ik blijf er dus, tussen de complotdenkers en coronasceptici. Wel misselijk. 

Berthe van Soest, trekker van het pioniersgeestnetwerk